Moet u de veroordeling in het vonnis nog steeds nakomen als u in hoger beroep gaat of bent gegaan?

maandag 3 maart 2025

Het komt in een burgerlijke of handelszaak regelmatig voor dat een door de rechter (tot betaling) veroordeelde partij – hierna verder ‘gedaagde’ genoemd – het niet eens is met het vonnis in eerste aanleg en daartegen dus hoger beroep heeft ingesteld of wil instellen. De vraag die dan aan de orde kan komen is of gedaagde de veroordeling in het vonnis ondanks het hoger beroep toch moet nakomen en of de deurwaarder in dat geval beslag- en executiemaatregelen mag nemen als gedaagde dit niet doet. In dit artikel zal ik antwoord geven op die vragen.

Verplichting tot nakoming vonnis vs. tenuitvoerlegging vonnis

Het is allereest belangrijk om onderscheid te maken tussen enerzijds de verplichting van gedaagde om de veroordeling in het vonnis na te komen en anderzijds de bevoegdheid van eiser om het vonnis ten uitvoer te leggen als gedaagde de veroordeling niet nakomt. Tenuitvoerlegging van het vonnis – in de praktijk ook vaak executie van het vonnis genoemd – houdt in dat de deurwaarder beslag- en executiemaatregelen neemt. Voorbeelden daarvan zijn beslag op een banksaldo of op een roerende of onroerende zaak, zoals een voertuig of een woning. Een ander voorbeeld is het (gedwongen) ontruimen van een huurder die tot ontruiming is veroordeeld. Zoals we hierna zullen zien, kan het hoger beroep de tenuitvoerlegging schorsen, zodat de deurwaarder geen beslag- en executiemaatregelen mag treffen zolang het hoger beroep loopt. Dat betekent echter niet dat gedaagde daarmee niet meer verplicht is om de veroordeling in het vonnis na te komen. De rente loopt dus bijvoorbeeld gewoon door tijdens het hoger beroep. En het niet-nakomen van de veroordeling kan een verplichting tot (aanvullende) schadevergoeding meebrengen. Het is belangrijk om dat goed voor ogen te houden.

Hoger beroep schorst tenuitvoerlegging in de praktijk vrijwel nooit

De hoofdregel is dat hoger beroep de tenuitvoerlegging van het vonnis schorst.[1] Daarbij moet worden opgemerkt dat dit in de praktijk nagenoeg nooit voorkomt. Het hoger beroep schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis namelijk niet als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard door de rechter,[2] wat in de regel het geval is. Deze uitvoerbaar bij voorraadverklaring moet dan wel zijn gevorderd door de eiser, maar dat wordt vrijwel altijd gedaan omdat dit doorgaans onderdeel is van de model-dagvaarding die wordt gebruikt. Dit betekent dus dat de veroordeling in het vonnis ondanks het hoger beroep moet worden nagekomen.

Kort geding tot schorsing tenuitvoerlegging

Dat neemt natuurlijk niet weg dat gedaagde ondanks de uitvoerbaar bij voorraadverklaring goede redenen kan hebben om de veroordeling in het vonnis niet na te komen. Zo kan gedaagde bijvoorbeeld de vrees hebben dat als hij in hoger beroep alsnog in het gelijk wordt gesteld, het door hem betaalde bedrag niet zal worden terugbetaald (ook wel ‘restitutierisico’ genoemd) of dat de andere partij op dat moment geen vermogen meer heeft waarop de vordering tot terugbetaling kan worden verhaald (ook wel ‘verhaalsrisico’ genoemd), bijvoorbeeld omdat de andere partij moedwillig al het vermogen heeft weggesluisd.

Het starten van een kortgedingprocedure door een advocaat kan dan uitkomst bieden. In zo’n kortgedingprocedure kan namelijk worden gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het vonnis alsnog moet worden geschorst. Omdat een kortgedingprocedure speciaal voor spoedeisende kwesties is, is deze veel korter dan een ‘normale’ gerechtelijke procedure. Als het echt nodig is kan al binnen een paar dagen of weken een vonnis van de kortgedingrechter worden verkregen.

Beoordeling rechter in kort geding

De vervolgvraag is dan natuurlijk waar de rechter in kort geding zijn oordeel van laat afhangen. Allereerst zal degene die de kortgedingprocedure aanhangig maakt, moeten onderbouwen en bij betwisting moeten aantonen dat sprake is van spoedeisendheid. Als hem dat niet lukt, zal de vordering worden afgewezen. Als hem dat wel lukt, geldt het volgende.

De hoofdregel is dat de rechter een (gewone) belangenafweging moet maken: weegt het belang tot tenuitvoerlegging van het vonnis zwaarder of weegt het belang tot schorsing van die tenuitvoerlegging zwaarder? Dit heeft De Hoge Raad geoordeeld in zijn standaardarrest Strandhotel De Zeester van 19 december 2019,[3] waarmee hij is teruggekomen op zijn oordeel in het eerdere Ritzen/Hoekstra-arrest van 22 april 1983.[4] Bij deze belangenafweging dient de rechter alle relevante omstandigheden van het geval te betrekken.

Hierop gelden twee uitzonderingen. De eerste uitzondering is dat als de uitvoerbaar bij voorraadverklaring in het vonnis in eerste aanleg door de rechter is gemotiveerd, de beslissing in kort geding niet meer afhangt van een (gewone) belangenafweging maar de vordering alleen kan worden toegewezen als de vordering is gebaseerd op feiten en omstandigheden die de rechter in eerste aanleg niet in aanmerking kon nemen bij zijn beslissing (en die mee moeten brengen dat de tenuitvoerlegging dient te worden geschorst), of als sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis in eerste aanleg. Er geldt dan dus een veel hogere drempel. De achterliggende gedachte hiervan is dat de rechter in eerste aanleg wordt geacht voornoemde belangenafweging al te hebben gemaakt als hij de uitvoerbaar bij voorraadverklaring heeft gemotiveerd.

De tweede uitzondering is dat als het vonnis onherroepelijk is, oftewel als er geen hoger beroep is ingesteld en dit ook niet (meer) kan, bijvoorbeeld omdat de termijn voor hoger beroep is verstreken, de hiervoor genoemde (gewone) belangenafweging evenmin geldt volgens de Hoge Raad. In dat geval zal de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging alleen worden toegewezen als sprake is van misbruik van (executie)bevoegdheid.[5]

Andere mogelijkheid

In plaats van een kort geding kan ook (middels een incident) in de hogerberoepprocedure worden gevorderd dat de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis in eerste aanleg wordt geschorst.[6] Toewijzing van die vordering heeft eveneens tot gevolg dat de tenuitvoerlegging van het vonnis in eerste aanleg wordt geschorst en de deurwaarder dus geen beslag- en executiemaatregelen mag nemen zolang het hoger beroep aanhangig is. Bij deze procedure geldt volgens de Hoge Raad hetzelfde rechterlijke beoordelingskader als in de hiervoor besproken kortgedingprocedure (waarin schorsing van de tenuitvoerlegging wordt gevorderd).[7]

Conclusie

In de regel zullen vonnissen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, wat tot gevolg heeft dat een ingesteld hoger beroep de tenuitvoerlegging van het vonnis in eerste aanleg niet schorst. Anders gezegd: ondanks het hoger beroep, kan eiser een deurwaarder inschakelen om op grond van het vonnis in eerste aanleg beslag- en executiemaatregelen te nemen. Een kort geding of een incident in de hogerberoepprocedure kan dan uitkomst bieden. In principe laat de rechter in die procedure zijn beslissing (sinds 2019) afhangen van een (gewone) belangenafweging, mits de uitvoerbaar bij voorraadverklaring in het vonnis in eerste aanleg niet is gemotiveerd en het vonnis in eerste aanleg niet onherroepelijk is. Het kort geding of incident moet door een advocaat worden gestart. Daarnaast is het erg belangrijk om een goed onderbouwd en overtuigd verhaal te presenteren richting de rechter, mede omdat de rechter alle relevante omstandigheden van het geval in de belangenafweging en zijn beslissing moet betrekken. Westland Partners kan u daarin uitstekend bijstaan en doet dit bovendien graag.

 

[1] Artikel 350 lid 1 Rv.

[2] Artikel 350 lid 1 Rv.

[3] HR 19 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 (Strandhotel De Zeester).

[4] HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575 (Ritzen/Hoekstra).

[5] Artikel 3:13 BW.

[6] Artikel 351 Rv.

[7] HR 19 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 (Strandhotel De Zeester), r.o. 5.6.1.

 

Terug naar overzicht